Verminderen gebruik glyfosaat door aanpassing scheurdatum


Binnen het Interbestuurlijk programma – Drents Plateau (IBP) bedachten boeren een werkwijze om glyfosaatgebruik te verminderen. Onder andere Wageningen University and Research (WUR) onderzochten via veldproeven of het werkt. De gehanteerde hypothese luidde: eerder scheuren maakt glyfosaat onnodig en geeft geen noemenswaardig extra risico op uitspoeling van stikstof nadien.

Advies

Boeren kunnen glyfosaat achterwege laten bij het scheuren van grasland op zandgrond wanneer de boer mag scheuren vanaf 1 januari en na deze datum zelf het optimale moment kan kiezen.

Bij scheuren van gras in januari of februari, verteert de zode eerder en kan de boer glyfosaat weglaten zonder noemenswaardig effect op gras-hergroei en onkruid. Verruimen van de toegestane scheurdatum van 1 februari naar 1 januari wordt vaak gezien als risicovol m.b.t. uitspoeling van mineralen, in de proeven is dit vermoeden niet aangetoond. De satellietproeven lieten zelfs een betere stikstofopname zien.

Verruiming van de datum geeft de boer ruimte in te spelen op weersomstandigheden en de potentie betere stikstofopname te realiseren. In de satellietproeven (zie uitleg hieronder) realiseerden boeren bij vrije keuze voor het beste moment na 1 januari, een hogere knolopbrengst en stikstofopname dan bij een vrij keuzemoment na 1 februari. Door de plant opgenomen stikstof spoelt niet uit.

Glyfosaat weglaten zónder het scheurmoment aan te passen geeft grotere kans op hergroei van grassen en wortelonkruiden wat leidt tot meer middelengebruik later in de teelt.

Het ideale scheurmoment wordt sterk bepaald door de weersomstandigheden en bodemtoestand. Soms is dat januari, soms pas februari. Op dit moment is het verboden te scheuren vóór 1 februari. Zijn de veldomstandigheden op 21 januari optimaal dan zóu de boer eigenlijk zijn land op moeten gaan. In navolging van de huidige toegestane scheurdatum, doet de boer dat in dit voorbeeld NIET. De kans is groot dat de eerstvolgende mogelijkheid zich pas half maart of nog later voordoet en er glyfosaat nodig is voor snellere vertering van de zode. Februari is immers vaak een (te) natte maand.

Onderzoek

De hypothese (zie boven) is onderzocht aan de hand van 2 typen proeven:

  1. Wetenschappelijke blokkenproeven waarbij zoveel mogelijk op strikte data werd gescheurd tussen december en maart zodat de variatie in scheurtijdstip zo regelmatig mogelijk is.
  2. Satellietproeven die de boerenpraktijk benaderden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen scheuren na 1 januari en scheuren na 1 februari (meestal maart). Deze satellietproeven zijn opgezet om het effect beter te kunnen beoordelen (op een groter oppervlak).

Het effect van scheuren -zónder glyfosaat- op verschillende scheurdata tussen december en maart is drie jaar lang onderzocht en vergeleken met scheuren in maart mét glyfosaat, zoals nu in de praktijk vaak gebeurt.

Er is gekeken naar:

  • De hoeveelheid minerale stikstof in de bodem op verschillende diepten
  • De stikstofopname door het volggewas pootaardappel (de stikstof in de knollen en het blad)
  • Hergroei van gras en aanwezigheid van (wortel)onkruiden

Uitkomst onderzoek

Minerale stikstof in de bodem (Nmin)

In het najaar bleek (zowel in de blokkenproeven als in de satellietproeven) geen verschil in de hoeveelheid minerale stikstof (Nmin) in de bodem tussen de verschillende tijdstippen van scheuren, op alle gemeten diepten. Dit is na de oogst van de aardappelen en vlak voor de start van het uitspoelingsseizoen.

Rondom de periode van scheuren – tussen december en maart- zijn wél verschillen waargenomen in de hoeveelheid Nmin in de bodem op de diepere lagen. Het is niet te zeggen of dit effect heeft op uitspoeling. De netto hoeveelheid stikstof die vrijkomt uit de zode en wat er aan het einde overblijft in de bodem is in alle scheur-varianten gelijk.
In maart is het aandeel stikstof in de bodem in de bovenste laag (0-30 cm) bij vroeger scheuren (december, januari) significant hoger dan bij scheuren in maart. Dat is de laag waaruit de aardappelplant de mineralen kan opnemen.

Opbrengst en stikstofopname in de knol

In de blokkenproef was de stikstofopname significant hoger bij de referentie methode (gebruik van glyfosaat en scheuren in maart) en was er geen verschil in de opbrengst in kilo’s tussen alle percelen, ongeacht of ze mét of zonder glyfosaat zijn vernietigd. In de satellietproeven bleek scheuren in januari een betere stikstofopname en opbrengst te geven dan het scheuren in maart. Het verschil werd vooral veroorzaakt door de satellietproeven in 2020, waarbij door weersomstandigheden pas laat (half april) kon worden vernietigd waardoor het vrijkomen van N uit de graszode mogelijk te laat op gang kwam.

Hergroei gras en wortelonkruiden

Gebruik van glyfosaat gaf de minste onkruidontwikkeling in beide typen proeven. Zónder glyfosaat geeft eerder scheuren betere resultaten dan scheuren in maart. Zie figuur 3 op pagina 16 van het rapport.

Gewenste datum

Wanneer de wens is om zonder glyfosaat te werken, lijkt scheuren tussen 1 januari en eind februari het beste resultaat te geven qua risico op stikstofuitspoeling en stikstofopname in de knollen.

Conclusie

Het lijkt er op dat de kans op uitspoeling kleiner is bij scheuren in januari op een juist moment qua weersomstandigheden. De aardappel neemt dan meer stikstof op, die niet meer zal uitspoelen.

Waarom grasland scheuren in een gemengde rotatie nodig is

Drentse akkerbouwers en veehouders werken veel samen aan gezamenlijke gewasrotaties. Hiervoor wordt een deel van het grasland om de paar jaar gescheurd om er akkerbouwland van te maken. Deze gemengde rotatie komt in meer zandgebieden in Nederland voor. Deze samenwerking biedt kansen voor klimaat, biodiversiteit, waterkwantiteit en waterkwaliteit.

Boeren gebruiken nu glyfosaat voorafgaand aan het scheuren van dat grasland. Dit omdat op zandgrond, gras pas na 1 februari mag worden gescheurd. In de praktijk wordt dat echter vaak pas half maart door natte weersomstandigheden in februari. Dat is zó laat, dat glyfosaat nodig is om de zode snel genoeg te verteren voordat het volggewas in de grond komt (meestal aardappelen). Is de zode niet ver genoeg verteerd, dan is de kans groot op hergroei van gras tussen de aardappelen en een onacceptabele onkruiddruk met bijbehorende inzet van onkruidmiddelen later in de teelt. In januari is het doorgaans wél droog genoeg voor werkzaamheden op het land.